maandag 3 oktober 2011

lesi: Artikel: Zwerfjongeren moet je aanpakken!?

lesi: Artikel: Zwerfjongeren moet je aanpakken!?

Artikel: Zwerfjongeren moet je aanpakken!?

Presentie als werkwijze in een zwerfjongerenproject

In deze bijdrage wordt een inkijk gegeven in de wijze waarop zwerfjongeren tegemoet kunnen worden getreden. Die benaderingswijze is van invloed op de relatie die er is, of kan ontstaan, tussen een zwerfjongere en zijn begeleiders. We laten dit zien aan de hand van het zwerfjongerenproject van Kwintes in Almere. In dit project is gekozen voor een specifieke benaderingswijze van de zwerfjongeren: de presentiebenadering. De centrale doelstelling van de opvang in het presentieproject is: (1) jongeren niet op straat, (2) jongeren die niet (verder) het zelfvertrouwen verliezen en (3) met hen in relatie blijven. De medewerkers zijn voortdurend ‘uit op’ een relatie met de opgevangen jongeren, zodat de zorg goed aansluit bij de behoefte van iedere individuele jongere. De relatie is daardoor toonaangevend voor (de inrichting van) het begeleidingsproces.

Het project wordt onderzoeksmatig gevolgd. De centrale vraag is: wat is de werkingskracht van de presentiebenadering voor de opvang en begeleiding van zwerfjongeren? Als onderzoekers merken we op dat er allerlei effecten optreden in de opvang. Zo zien we effecten in de behoefte en de hulpvraag van de jongere, in wat hij of zij ervaart en leert; effecten in de wijze waarop de professionals te werk gaan, wat zij leren en hoe zij samenwerken; effecten in de managementsturing en in de (formele en informele) context van het project.
We beschrijven enkele van deze effecten door ze af te zetten tegen een maatschappelijke trend in de opvang van probleemjongeren: de zogenaamde ‘harde aanpak’. Zo ontstaat een beeld van o.i. belangrijke factoren van de werkingskracht van de presentiebenadering. In een volgende fase zal antwoord worden gegeven op onderliggende vragen, zoals: Wat is nodig om present te werken? Wat betekent de centrale doelstelling van deze voorziening voor de inrichting en de organisatie ervan? En wat is de impact op de (beleid- en behandel) context?
Maar bovenal willen we natuurlijk weten: Is deze zwerfjongere verder gekomen in zijn of haar leven?

Utrecht, 2009
Karin Runia

Presentie zal in de praktijk uitpakken als pamperen, pappen en nathouden. Daarmee help je deze jongeren niet. Alleen de harde lijn helpt bij deze doelgroep.

Als het gaat over de aanpak van probleemjongeren worden vaak ferme uitspraken gedaan. De vraag naar wat een goede begeleiding is van jongeren met problemen wordt teruggebracht tot de vraag: hoe kan overlast (van jongeren) worden teruggedrongen?1 Samenscholingsverboden en verplichte opvoedcursussen domineren de aanpak. Het actieplan van het kabinet over bestrijding van overlast en verloedering2 staat vol met restrictieve maatregelen. In maatschappelijke discussies gaat het over een repressieve aanpak en het resocialiseren door participatie. De ‘van-etter-tot-engel-methode’ (RTL) spreekt daarbij nogal aan: probleemjongeren worden een maand in een kamp geplaatst om hun karakter te veranderen, zodat ze ‘normale’ jongeren worden. Strenge regels breken hun weerstand, soepeler regels kunnen ze ‘verdienen’ en terugval wordt streng bestraft.

In het zwerfjongerenproject van Kwintes (RIBW) in Almere worden ook probleemjongeren opgevangen. Dit zijn jongeren met ernstige psychosociale en psychiatrische problematiek, die dakloos zijn. Jongeren met een zogenaamde dubbele diagnose. Het gaat niet om crisisopvang of om tijdelijk ontspoorde jongeren, maar om jongeren die over een langere periode naar meer zelfstandigheid worden begeleid. De ervaringen in de opvang van zwerfjongeren wijzen uit dat het niet goed lukt om in dit soort situaties structurele en passende hulp te bieden. Jongeren lopen snel weer weg en vervallen in het eerdere gedrag. Dat zou komen omdat de begeleiders andere doelen stellen dan de jongeren; omdat er onvoldoende communicatie en vertrouwen is en omdat de samenwerking in de zorgketen niet goed verloopt3. Behalve dat de effecten van de opvang niet duurzaam blijken te zijn, is de kans groot dat deze jongeren mede daardoor (verder) onthecht raken.

In het zwerfjongerenproject van Kwintes is om die reden gekozen voor een specifieke begeleidingsaanpak: de presentiebenadering4 van Andries Baart. Centraal in de presentiebenadering staat de relatie tussen de cliënt en de hulpverlener. De begeleider geeft persoonlijke aandacht aan de jongere en leert zo te zien wat zijn behoeftes en verlangens zijn. Het begeleidingsplan ontstaat al doende, namelijk door aan te sluiten bij de behoefte van een jongere en door gebruik te maken van zijn of haar mogelijkheden.

Om zó te kunnen begeleiden wordt er een appèl gedaan op de ervaring en ‘gevoelskennis’ van de jongerenwerkers. Het lijkt te gaan over een andersoortige professionaliteit, waarin de persoon van de werker, zijn normen en waarden, een substantieel deel zijn van de aanpak. Het is ook duidelijk dat deze benadering niet beperkt blijft tot het primaire begeleidingsproces, maar gevolgen heeft voor de professionele context. De verwachting is dat de presentiebenadering voor de opvang en begeleiding van zwerfjongeren meer en duurzamer resultaten oplevert.

Maar kan dat nou wel? Kan je met presentie bijdragen aan oplossingen voor deze complexe doelgroep? In de presentiebenadering kan je wel degelijk resoluut en corrigerend optreden, zo vinden de teamleden van het zwerfjongerenproject in Almere, omdat er een relatie met de jongere is ontstaan. Confrontatie en correctie hebben daardoor zelfs meer effect en kunnen harder en rigoureuzer zijn. De bereidheid van de jongere om te luisteren wordt groter, omdat hij je kent.

Present-zijn betekent niet dat je maar afwacht wat ervan komt. Zo’n persoonlijke confrontatie aangaan, in plaats van teruggrijpen op (huis)regels, wordt door Geert van der Laan een ingebedde interventie5 genoemd. Door je als begeleider persoonlijk-normerend op te stellen maak je de ander duidelijk dat zijn gedrag er voor jou toe doet. Als een begeleider een jongere present op zijn gedrag aanspreekt, is zijn boodschap meervoudig:
- ‘Ik begrijp waarom je je zo gedraagt’ (ik voel voor jou in je situatie)
- ‘Dit gedrag accepteer ik niet van jou’ (ik hanteer bepaalde normen; die moet je weten)
- ‘Als jij je zo gedraagt krijg je met mij te maken’ (ik ben persoonlijk met jou begaan, jij ‘gaat ook over mij’)
Zo plaats je je als begeleider tussen de regels en de bewoners in.

De legitimering om in te grijpen in het leven van zwerfjongeren wordt opgedaan in de relatie. Zorgvuldig handelen is volgens Van der Laan communicatief handelen, dat wil zeggen dat je in de communicatie uit bent op afstemming en gedeeld begrip. Die relatie noemt hij een subject-subject relatie. Communicatief handelen, staat tegenover strategisch handelen, waarbij je de ander gebruikt als object van jouw strategie.

In een subject-object relatie probeer je iemand ergens te krijgen waar jij hem wilt. In een subject-subject relatie kun je heel goed strategische middelen inzetten, dat wil zeggen iemand aansturen, aanspreken en confronteren. Dit kun je het strategisch gebruik van communicatieve middelen noemen.

Die manier van doen vind je terug in het bovenstaande argument van de teamleden van het zwerfjongerenproject. Correctie en ondersteuning gaan in een relatie heel goed samen.

In 2009 kwam er een boek uit van ex-zwerfjongere Stephanie-Joy Eerhart6. In dit boek vertelt zij haar levensverhaal en beschrijft ze hoe op een bepaald moment een begeleider van een opvanghuis -één van de vele waar zij dan woont- een regel hanteert en haar aanspreekt, zonder dat zijn boodschap is ingebed in een relatie met haar:

..Als ik mijn joint op heb loop ik terug naar binnen. Ik sta in de gang, mijn honende lach weerklinkt door het oude herenhuis. Ik ben vrolijk, overduidelijk stoned, en klop op de deur van het kantoor. Een jongeman die ik nog niet eerder heb gezien, opent de deur en ik doe een stap achteruit. Vijandig vraag ik hem: “Is er ook een vrouw aanwezig?”
Hij kijkt me verbouwereerd aan en antwoordt dat Jessica er ook is. “Maar waarom?”
“Ik moet Zilveren Kruis Achmea even bellen, maar doe dat liever niet samen met een man. Zeker niet met een onbekende man”.
Justin is duidelijk van zijn stuk gebracht en zoekt naar woorden. Hij maakt aanstalten om Jessica te roepen, draait zich dan naar mij toe en vraagt me of ik stoned ben.|Ja, dûh, denk ik, maar ik beaam zijn vraag.
Justin zegt dat ik dan een andere keer terug moet komen.
Vijandiger kan hij mij niet treffen, puur vanwege de pijn die er door mij heentrekt. Wijst hij mij nu af omdat ik stoned ben?
In de maanden dat ik in pension Spaarnezicht woonde, was ik bijna vierentwintig uur per dag stoned. Op de dagopvang liep ik ook altijd stoned rond. Al die tijd was mijn blowen zo geaccepteerd, werd ik er niet op veroordeeld, stond het niet tussen mij of een begeleider in en nu werd ik afgewezen omdat ik stoned was?
Ik staar naar de neus van mijn schoen, weet niet of ik nu boos of verdrietig ben. Ik draai me om en loop de trap op. Terug naar mijn kamer. Met elke tree die ik neem word ik bozer: de afgelopen maanden, weken, dagen had iedereen het blowen geaccepteerd, niemand wees mij hierom af. In een van mijn eerste gesprekken met Chadley heb ik uitgelegd wat blowen voor mij betekende. Zij luisterde, zei dat ze het ergens wel begreep. Ik werd er niet om gestraft, afgewezen of veroordeeld. Daardoor was ik bereid om mijn grootste tekortkoming te delen met mijn begeleiders: mijn verslaving aan softdrugs. Dat Justin hier zo anders op reageerde maakte dat ik mij heel eenzaam voelde; ik BEN stoned zijn!
Ik denk: Oké, Justin, jij je zin, dan ga ik toch snijden? Ik weet me geen raad met mijn gevoelens. Alsof ik hem op deze manier betaald kan zetten dat hij zo met me omgaat, ondanks het feit dat ik niemand zou vertellen dat ik mijzelf snijd. (pag. 94-95)

Wat gebeurt daar nu? Begeleider Justin en bewoonster Stephanie-Joy kennen elkaar nog niet. Het optreden van Justin -een ogenschijnlijk kleine terechtwijzing- komt hard en vijandig bij haar aan. Door een ‘kale’ regel te hanteren (‘stoned mag je er niet in’) wordt ze weggestuurd, maar lijkt ze ook te worden afgewezen. Terechtwijzen is in dit geval afwijzen. En zo voelt ze het ook: haar identiteit is stoned-zijn.
Als je dieper kijkt ontdek je dat het probleem van het meisje onteigend wordt. Het effect van Justin’s reactie is namelijk dat ze helemaal niet meer bepaald wordt bij haar drugsgebruik (wat wel de bedoeling zal zijn van de regel), maar vooral in verwarring raakt. Het lijkt erop dat ze alsnog erkenning van hem zoekt door zichzelf (verder) te beschadigen: ze snijdt zichzelf.
De relatie met Stephanie-Joy geeft deze begeleider blijkbaar onvoldoende legitimering om corrigerend op te treden. Het resultaat is dat hij haar niet helpt, maar verlaat.

Zou Justin dit nou ook anders hebben kunnen doen? Ook als hij Stephanie-Joy nog niet kende? Stel je voor dat hij haar schrik voor zijn onbekende gezicht had opgemerkt, daar iets over had gezegd (misschien kon hij even met haar meelachen) en geprobeerd had om haar ter plekke beter te leren kennen. Of dat hij had geaccepteerd dat zij hem als hulpverlenende man afwees zodat hij haar, van de weeromstuit, niet óók hoefde af te wijzen. Stel dat hij haar verzoek had erkend en zijn collega Jessica erbij had geroepen. Stel je voor dat hij had gezegd: ik baal ervan dat je stoned bent, maar wat goed dat je me eerlijk antwoord geeft. Hij had kunnen uitleggen dat het hem om háár gaat en dat hij bezorgd is. Er zijn vele scenario’s denkbaar waarbij Justin recht doet aan het meisje én aan zijn professionele rol. De kunst voor hem is om zijn positie niet te verlaten en te doen wat hij moet doen. In het geval van zwerfjongeren is dat meestal duidelijk en rechtstreeks communiceren.

Nu kun je je afvragen: gaat dit allemaal wel op voor jongeren die drugsverslaafd zijn? Gebruikers zijn immers per definitie onbetrouwbaar in hun relaties: redelijkheid is van hen niet echt te verwachten. Present-zijn bij dit soort jongeren is vragen om bedonderd te worden. Je helpt ze veel beter door scherpe grenzen te stellen en je als professional niet te laten mangelen. Ja, het klopt: het valt niet mee. In het Almeerse zwerfjongerenproject spraken de teamleden in de beginperiode vaak over die grenzen: grenzen gevat in huisregels, maar ook over persoonlijke en professionele grenzen: hoe ver mag iemand bij mij gaan? En: wanneer vinden wij dat hij of zij eruit gezet moet worden?

Maar de alternatieven vallen tegen. Als je als professional de ambitie hebt om met zwerfjongeren te werken- maar vooral afstand tot hen inneemt- dan beleef je daar bar weinig werkplezier aan. De teamleden in Almere vertellen ons dat relatiegericht werken bij ze past als persoon; dat ze energie krijgen van het feit dat ze met de jongeren op pad gaan en ook leuke dingen ondernemen; dat ze met hen écht samenwerken en merken dat ze dan hun vertrouwen krijgen. Op vorige werkplekken wilden zij dit ook, maar daar hoorde het niet.

Maar wat nog veel belangrijker is dat we in dit project zien dat sommige drugsverslaafde en elders uitgekotste jongeren rustiger worden en zelf toenadering zoeken bij hun begeleiders. We horen dat iemand zijn begeleider ineens een persoonlijk verhaal vertelt. Of een nieuwe start wil maken en op eigen kracht besluit tot een detoxbehandeling. Ook zijn er jongeren die ontdekken dat de deur werkelijk open blijft staan en die vragen om na een detentieperiode terug te mogen komen in het opvangproject.

Het team hoopt dat de jongeren gaan ervaren dat ze voor hen van waarde zijn (met een verslaving, met gedragsproblemen, met een psychiatrisch ziektebeeld) en dat die, vaak unieke, ervaring ergens in hun leven zal doorwerken. Bijvoorbeeld zo:

Ik weet niet wanneer ik iets werkelijk voel, of hoe ik het ooit eerder heb gevoeld. En ik word geteisterd door het verlangen naar harddrugs. Vooral nu ik aan niets anders kan denken dan aan medewerkster Anja van het Leger des Heils. Vanaf de eerste keren dat ze mij aanraakte, ervoer ik dat als kleine elektrische schokjes. Eerst dacht ik dat het voornamelijk door de drugs kwam, maar dat niet alleen. Ik moet steeds aan haar denken, ik mis haar als ze geen dienst heeft. Het verwart mij enorm, ik mag haar graag en voel mij eindelijk eens niet minderwaardig jegens een ander. Sinds ik Anja aangegeven heb dat ik zo hard aanraking nodig heb, word ik zoveel aangeraakt dat ik ervan geniet. Het maakt me sterker. Dit is wat ik zo heb gemist, en hoe moeilijk is dat nou? Om iemand aan te raken? (pag. 137)

Het zal duidelijk zijn dat de persoon van de werker een belangrijk onderdeel is van de begeleiding. De vraag is iedere keer weer: Is deze jongere voor mij de moeite waard om ‘last van te hebben’? Om een dergelijke vraag te stellen en te kunnen beantwoorden moet een begeleider kunnen reflecteren op het eigen handelen.

In het zwerfjongerenproject worden lastige praktijksituaties regelmatig en volgens een protocol in het team gesproken. De methode van moreel beraad helpt de begeleiders om na te denken over hun werkwijze: ‘Wat zijn hier de feiten?’, ‘Wat zijn mijn interpretaties?’ en ‘Wat kunnen we nu in deze situatie met deze jongere het beste doen?’ Daar komen geen kant en klare oplossingen uit. Het meest passende antwoord is (voorlopig) het goede antwoord. Dat antwoord kun je aan de betreffende jongeren, aan elkaar en aan derden dan ook uitleggen.
Opvallend in het opvangproject is dat er na verloop van tijd minder regels worden gemaakt en dat er meer overlegd en uitgewisseld wordt. Je kunt zeggen dat als je regels schrapt, je de reflectie moet opvoeren. Dat blijkt kenmerkend te zijn voor de presentiebenadering. Maar het valt niet altijd mee. Teamleden hebben elkaar en hun leidinggevende daarbij echt nodig.

Stephanie-Joy slaagt er in om na te denken over haar behoefte om zichzelf te snijden. Ze stelt vast dat straffen en verbieden een averechts effect op haar hebben en haar heel veel energie kosten:

Al die jaren was het mij verboden en heb ik ‘vrolijk’ verder aan automutilatie gedaan. Lang niet alleen als het ‘moest’, maar ook om te choqueren of inderdaad, om de aandacht. Hier in huis moest ik het alleen melden en confronteerde ik niemand met mijn wonden. Hierdoor stond het veel dichter bij mezelf en gebeurde het toch minder!.. (pag. 97)
Ze laat ons hier ook zien dat al het verbieden en straffen haar wegleiden van eigen manieren om tot een oplossing te komen. En daardoor gaat ze erger de fout in.


In de presentiebenadering zou de eenzame strijd van Stephanie-Joy opgemerkt moeten worden. Het is belangrijk om in haar buurt blijven. Want dan kun je immers zien waar je bij kunt (of moet) springen. De hoop is dat ze, vanuit een groeiend gevoel van eigenwaarde en zelfvertrouwen, zich misschien gaat laten helpen. Duidelijk is dat dit een lange adem vraagt, van iedereen.

Heel langzaam moet ik leren om niet zo onzeker te zijn en aandacht te durven vragen van de begeleiders op het KTC, het kamertrainingscentrum. Ik probeer, hoe naïef ook, mijzelf blind te houden voor de warmte binnen contacten, die ik zo heb gemist. De straat is en blijft mijn houvast. Ik ben bang om weer mensen te gaan vertrouwen. Ik doorsta moeilijke momenten wanneer ik op kantoor iets vraag aan een van de begeleiders. Terwijl ik van binnen maar één ding verlang: nabijheid, probeer ik afstandelijk te blijven.
De begeleidster ontvangt mij hartelijk. Ze laat me binnen op kantoor en schuift een stoel voor me naar achteren. Ik ga zitten en probeer te vertellen hoe het gaat. Ze geeft me het gevoel dat ze echt luistert. Ik kan mijn tranen niet bedwingen, kap het gesprek af en ren naar boven. Ik schaam me ervoor dat ik moet huilen; iemand van de straat huilt toch niet…(pag. 92)

Wat bereiken de medewerkers van het zwerfjongerenproject in Almere? Wat is het resultaat van de presentiebenadering? Het ligt eraan wat je wilt zien: resultaten van een project als dit worden doorgaans afgelezen aan de in- en uitstroomcijfers en aan hoe een begeleidingstraject heeft uitgepakt ten aanzien van de dagbesteding, de financiële problemen, de opleiding, de sociale contacten, de gezondheid van de jongeren, enz. Evaluatiegesprekken tussen begeleiders en jongeren gaan meestal ook over deze onderwerpen. Professionele en organisatorische resultaten zijn dan te vatten in de methodische, economische en contextuele uitkomsten. Dit zou je de resultaten vanuit een buitenperspectief kunnen noemen.


Daarnaast kun je naar de resultaten kijken vanuit een binnenperspectief. Dat is bijvoorbeeld de mate waarin jongeren zich door hun begeleiders gezien weten en vertrouwd voelen. Het gaat erom wat het voor de opgevangen jongeren betekent dat zij niet (meer) op straat hoeven leven. En welke baat zij ervaren van de opvang. De resultaten bestaan uit beschrijvingen en analyses van de hulp die daartoe is gegeven. Bovendien kun je beschrijven wat de professionals en het management geleerd hebben van hun interventies. Ook dit zijn belangwekkende en goed overdraagbare opbrengsten.

Het onderzoek in dit project is vormgegeven vanuit een breed binnen- én buitenperspectief. Naar verwachting zal het waardevolle kennis opleveren over de opvang en begeleiding van een complexe groep jongeren.

Ten slotte. Het is opvallend dat het meisje achteraf de begeleider zijn reactie vergeeft: “Hij kende mij nog niet…” (pag. 98). Niet veel zwerfjongeren zijn tot zo’n, voor iedereen leerzame, analyse in staat. Het zegt bovendien iets over het krediet dat je als hulpverlener kunt hebben bij je cliënt. Het behoort in de presentiebenadering nadrukkelijk tot de professionaliteit van de begeleiders om steeds weer te zoeken naar dit soort ‘toegangsdeuren’ om sociaal kwetsbare mensen te bereiken. De stelregel in het Almereproject van Kwintes is dat je, juist als het heel lastig wordt en als de spanningen oplopen, dichtbij moet proberen te blijven. Met al je ‘zorgsensoren’ op scherp. Ook als het niet opschiet. Zo kun je een incident soms begrenzen en er met de jongere lering uit trekken. Dat kan eigenlijk niet anders dan met persoonlijke botsingen gepaard gaan. Dat is de primaire uitdaging bij het werken met zwerfjongeren.

Een andere professionele uitdaging is om de omgevingsfactoren bij de opvang te betrekken. Zo is het belangrijk om de institutionele logica van wet en regelgeving te begrijpen en om de ‘toegangsdeuren’ van collega’s te kennen. Die kennis helpt om condities (de normen, de regels, termijnen, etc.) zonodig een beetje ‘op te rekken’. Je hebt namelijk armslag nodig om uit te zoeken wat er in dit specifieke geval met deze jongere kan, mag, past en hoort. Dat betekent ook dat je je niet verschuilt achter je functie, maar verantwoordelijkheid neemt voor wat er op je pad komt en dat je dat in je werkomgeving aan de orde stelt.

Een jongerenwerker zei: “Hard ben je uit angst. Het draait in ons werk om duidelijkheid. Geen grenzen stellen is geen aandacht geven”. In crisisachtige situaties komt het in dit werk inderdaad herhaaldelijk voor dat iemand corrigerend moet worden aangepakt. Maar dat lijkt pas echt goed te werken binnen een relatie. De aandacht is daarbij niet instrumenteel van aard, maar intentioneel. Een presentiewerker gooit de (toegangs)deuren naar een jongere niet dicht.

1 RMO(2008) Tussen flaneren en schofferen. Een constructieve aanpak van het fenomeen hangjongeren

2 Ministerie van Binnenlandse Zaken en Ministerie van Justitie (2008) Actieplan overlast en verloedering. Maatregelen ter intensivering van de lokale aanpak.

3 Algemene Rekenkamer (2008) ‘Opvang zwerfjongeren’; ’Lanije, Land & Wolf (2003) ‘Hulpverlening aan zwerfjongeren’ Trimbos-instituut; Winter, M.d. & Noom, M. (2001) ‘Iemand die je gewoon als mens behandelt – Thuisloze jongeren over het verbeteren van de hulpverlening’. In: Pedagogiek. Wetenschappelijk forum voor opvoeding, onderwijs en vorming, (4), P. 296-309.

4 Baart, A.B. (2001) ‘Een theorie van de presentie’. Utecht: Lemma

5 Laan, G. van der (2003) ‘Individualisering als interventieprincipe’. In: Hortulanus, R.P. en Machielse J.E.M., Het sociaal debat. Den Haag: Elsevier. P. 85-98.

6 Eerhart, S-J (2009) ‘Pappies kleine meid slaapt op straat’. Hilversum: Just Publishers. P. 92, 94-95, 97, 137

Karin Runia is als onderzoeker werkzaam bij het Landelijk Expertisecentrum Sociale Interventie (LESI) in Utrecht. Zij gaf daar uitvoering aan een 2,5 jarig onderzoek naar de opvang en begeleiding van zwerfjongeren in het Zwerfjongerenproject van Kwintes in Almere.
Haar onderzoek naar het zwerfjongerenproject is in 2010 afgerond en beschreven in het boek ‘Zwerfwerken. Een evaluatieonderzoek naar de werkingskracht van presentie bij de opvang en begeleiding van zwerfjongeren’, LESI, juni 2010.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten