donderdag 28 april 2011

'De psychiatrie is door de farmaceutische industrie gegijzeld'

Psychiater Louis Tas (1920-2011) - Vrij Nederland

Psychiater Louis Tas (1920-2011)

Louis Tas Foto: Caroline Schröder Louis Tas Foto: Caroline Schröder

Louis Tas gold jarenlang samen met Dries van Dantzig als dé psychoanalyticus van Amsterdam. Zijn clientèle bestond uit kunstenaars, acteurs, maar ook doodgewone Nederlanders. In feite had hij het meest geleerd van die fabrieksarbeider die hij in het begin van zijn loopbaan ontmoette. Nooit had die man voor zichzelf durven opkomen, iedere promotie was aan hem voorbij gegaan. Totdat hij op een dag op zijn werk kwam en zijn collega’s meedeelde: "Ik ben overleden". Na een therapie bij Tas wierp hij zich opeens op als voorman en werd hij eindelijk de man die hij zo lang niet durfde te zijn. ‘Van die man,’ zei Tas vijftig jaar later, ‘heb ik zo’n beetje de helft geleerd van wat ik nu weet.’ Vorige week overleed Louis Tas, negentig jaar oud.

Het interview hieronder is gebaseerd op twee interviews die Coen Verbraak met Louis Tas maakte: een interview voor Vrij Nederland (publicatie november 2007) en het gesprek voor de tv-serie Kijken in de ziel.

Dat hij al 86 is, is voor psychotherapeut Louis Tas geen reden om niet meer te werken. Sterker nog, hij werkt nog altijd fulltime. Hoewel hij vandaag een rustig dagje heeft. Maar vijf patiënten. ‘Dat stelt weinig voor.’ Tas wil graag blijven werken, omdat zijn vak hem nog altijd interesseert. ‘Het is prachtig om over het vak te theoretiseren, maar als je het daarnaast niet uitoefent in de praktijk lukt dat theoretiseren domweg niet. Dan komen er geen ideeën.’

Zijn huidige praktijk omvat zo’n dertig mensen, die hij stuk voor stuk regelmatig ziet. Soms jaren achtereen. Al ziet hij niemand meer vijf keer in de week. ‘Er bestaat onder psychiaters de afspraak dat je na je zeventigste niet meer aan langdurige therapieën begint. Op dit moment duren mijn behandelingen niet langer dan hooguit een jaar of vier.’ In de regel bepaalt de patiënt wanneer een therapie ten einde is. En in zekere zin ook diens bankrekening. ‘Ik vergelijk het altijd met een kolenmijn: als de kosten van het delven groter worden dan de opbrengst, moet je ermee ophouden.’

- 'Schaamte is het gevoel dat je in de ogen van anderen compleet waardeloos bent en dat ze daarin nog gelijk hebben ook.'

Hij behoort inmiddels tot de oudste beoefenaars van zijn beroep. Al bijna vijftig jaar, sinds 1958, heeft Louis Tas een eigen praktijk als psychotherapeut. In de leren fauteuils in het zitgedeelte van de kleine atelierwoning in Amsterdam-Zuid, hebben de de afgelopen decennia vele honderden mensen hun zielenleven ontbloot. Onder hen veel bekende kunstenaars, schrijvers en artiesten. Al zal Tas dat zelf nooit beamen. Een halve eeuw zielkijken, dat is best lang, vindt hij zelf ook..Maar of een psychiater nou ook steeds beter wordt, zoals een goede wijn door de jaren aan smaak wint? Tas haalt zijn schouders op, zoals hij in het gesprek vaak zal doen. Laat hij eerlijk zijn, sommige dingen worden eerder sléchter. ‘Mijn geheugen bijvoorbeeld. Maar je kunt wel steeds beter hoofd- en bijzaken van elkaar onderscheiden. Van sommige dingen snap je pas na heel veel jaren hoe belangrijk ze zijn. Toen ik nog maar een paar jaar werkte begonnen mensen weleens over een erfenis. Aanvankelijk begreep ik niet wat voor mijnenveld een erfenis kan zijn. Dat heb ik nu veel beter door. Ook als iemand er heel onderkoeld over spreekt, weet ik: daar moet ik straks toch op terugkomen.’

‘De vraag is: hoe behandel ik eigenlijk? Dat is voor mij eigenlijk ook een geheim. Ik luíster vooral. En luisteren is een zeer actief proces. Je moet ook proberen te merken dat je iets niet hoort. Ik weet dat ik dingen graag verpak in leuke anekdotes. Maar ik weet ook dat als ik die tijdig inslik, de patiënt zelf vaak met iets veel leukers komt. Dat had ik mooi gemist als ik niet geluisterd had.’ En hij stelt natuurlijk vragen. Wat dat betreft, zegt hij, op mijn recordertje wijzend, zijn wij min of meer collega’s. ‘Ik interview ook. Met één verschil; u interviewt voor de openbaarheid, ik voor de eeuwige stilte.’

Wie is in die metafoor dan uw hoofdredacteur?
‘Dat ben ik zelf. Dat maakt het ook zo moeilijk. Er kijkt niemand mee. Dat versterkt het minderwaardigheidsgevoel bij mijn soort vaklui. Er is niemand die je kan vertellen wat je precies waard bent.’

Een van uw specialismen is schaamte. Wat is schaamte precies?
‘Schaamte is het gevoel dat je in de ogen van anderen compleet waardeloos bent en dat ze daarin nog gelijk hebben ook. Schaamte is zeer verwant aan depressie en kan uiteindelijk zelfs tot zelfmoord leiden. Het gaat ook niet makkelijk over. Zodra iemand je herinnert aan de aanleiding komt het direct weer terug.’

Als je het mechanisme eenmaal doorziet is het misschien voorbij.
‘Alleen als je begrijpt dat die schaamte een fantasie is. Schaamte impliceert ook dat jij vreselijk belangrijk bent in andermans ogen; dat ze altijd op joú letten.’

Psycholoog Douwe Draaisma vertelde op de radio dat hij vroeger altijd verlegen was. Totdat hij zich op een dag had voorgenomen daar mee op te houden. Toen was het over.
‘Dat kan niet. Zoiets lukt niet per decreet. Weleens een keertje, maar niet structureel. Het kan hooguit geleidelijk minder worden, zodat je niet meer vergaat van ellende als het je overkomt. Maar schaamte blijft een vervelend gevoel. Zelf is het mij weleens gelukt om er wat verlichting in aan te brengen. Wat beslist niét helpt is zeggen: ”ja maar dáár hoef je je toch niet voor te schamen”. Dat is les één voor elke hulpverlener: zeg dat nooit. Met andere woorden: hij krijgt ook nog opdracht om zich voor zijn schaamte te schamen. Wat vooral helpt is laten merken dat je hem begrijpt, dat je kans ziet om met hem mee te voelen.’

Of hij zichzelf weleens schaamt. ‘Nee. Nooit’, reageert hij, spottend. Ja, da’s toch wel een beetje domme vraag. Tas schaamt natuurlijk zich net zo goed. Hij vertelt over een verblijf in een gezelschap in Frankrijk. Het gesprek ging over het vermogen je in andere talen uit te drukken. ‘Ik liet zien dat ik dat kon, en gebruikte ook nog ‘ns een sierlijke Italiaanse term. Waarop iemand zei: “ja ja, meneer Tas is héél bereisd”. Toen schaamde ik me diep. Jaren later bedacht ik wat ik toen had moeten zeggen: “En ik nog denken dat ik daar indruk mee zou maken”. Maar ja, dat had ik toen niet paraat.’

Weet u altijd wat u moet doen bij een patiënt? Of probeert u ook gewoon weleens wat?
‘Het allereerste wat ik doe is luisteren. Dat is ook vaak niet gebeurd. Vooral beniéuwd zijn. De leek is iemand die onmiddellijk raad geeft. Je hoeft maar een beetje besluiteloos rond te lopen of je wordt direct van alle kanten door raadgevers besprongen. Iemand die luistert, dat is vaak nieuw voor ze.’

- 'De psychiatrie is door de farmaceutische industrie gegijzeld'

Maar er komt een moment dat zo iemand echt raad van u verwacht.
‘Er komt zelfs een moment dat hij raad krijgt zonder dat ik me ervan bewust ben dat ik raad heb gegeven. Iemand zegt: “ik moet examen doen. Het kan in juni maar ook in september. Ik overweeg om het in september te doen, dan heb ik meer tijd om me voor te bereiden”. Ik weet zo goed van vaak meegemaakt dat er meer tijd verloren gaat aan uitstellen dan aan zakken. Aan de manier waarop ik er vervolgens naar vraag merkt hij al dat ik dat geen verstandig idee vind.’

‘Ik heb geleerd om receptief te zijn. Laten gebeuren wat er spontaan gebeurt. Als iemand zegt “ik ben bang”, dan zal ik niet zeggen: daar hebben we het nu niet over. Ik ga er op in. Stel: iemand is ergens goed in. En opeens komt er een onderbreking in zijn carrière. Hij doet het niet meer, hij kan het niet meer, heeft er geen zin meer in. Dan ga je vragen wat er aan de hand is. “Nee, niks.” Daarna vraag ik: “is er iets aan de hand waarvan een ander erg overstuur zou zijn, maar waar u zich niks van aantrekt?”. Dan krijg je een ontkenning. Een zogenaamde spontane ontkenning. Iemand zegt wat hij niet is zonder dat je ernaar gevraagd hebt. “Niet dat ik ergens bang voor ben.” .’

Dan weet u: hij is bang?
‘Ik ben er niet over begonnen. Hij wel. Stap voor stap kom je zo toch dichterbij.’

Komt het voor dat u iemand vijf jaar behandelt en dan zegt: “dit gaat niet goed, we zitten nog steeds op een doodlopende weg”?
‘Zo zal ik het nooit zeggen. Dat komt echt aan als een oorvijg. Dan voelt de patiënt zich weggestuurd.’

Maar komt het voor?
‘Natuurlijk komt het voor.’

Kan dat ook aan u liggen?
‘En waarom niet? Tuurlijk. Stel je voor dat ik daar niet op kwam.’

Dat wil dus ook zeggen dat het voor een deel nattevingerwerk is.
‘Tuurlijk.’

Kunt u mensen eigenlijk wel genezen?
‘Het kan soms een goed toeval zijn dat ik er net was. Dat ik iemand net even kon helpen om de bocht om te gaan. Ik zie het steeds meer in termen van “meer of minder”. Als iemand zegt: “ik ben verschrikkelijk verlegen, kunt u mij daarvan afhelpen?”, dan zeg ik: ”ik durf wel te beloven dat het beter wordt. Ik kan niet beloven dat het over gaat”. Je hébt er al veel aan als dingen minder erg worden.’

Moet u iemand aardig vinden voor een goede therapie?
‘Als ik hem niet aardig gá vinden dan is er iets mis. Als je iemand beter leert kennen en je kent zijn gevoelens, dan is het een natuurverschijnsel dat je hem aardig gaat vinden. Als dat niet gebeurt wordt het de moeite waard om te onderzoeken hoe hij kans ziet om dat te beletten.’

Is het relevant voor het succes van de therapie?
‘Het loopt parallel. Het aardig vinden zelf is misschien niet relevant, maar het feit dat je een oprechte poging doet om met hem mee te voelen is natuurlijk wel van belang.’

Uw collega René Kahn zegt: “de psychiatrie is er voor zieken, niet voor mensen die lijden aan het leven”.
‘Mensen die lijden aan het leven, wat hebben die dan? Ik vind wat die mijnheer daar uitspreekt geen psychiatrie, maar het gesundes Volksempfinden. Flink, flink moet je zijn.’

Hij zegt: ik ben dokter, ik behandel ziekten.
‘Ja, dat is wel handig als je toevallig niet weet om te gaan met wat een patiënt heeft.’

Moet een psychiater zelf veel hebben meegemaakt om anderen te kunnen helpen?
‘Je moet emoties leren herkennen. Je moet aanleidingen tot die emoties hebben meegemaakt en het liefst die emoties zelf. Daarom vind ik dat iedereen die aan dit vak begint zelf in therapie moet.

Om het je patiënten te kunnen gunnen, moet je het zelf gehad hebben.’
Psycholoog Piet Vroon raakte aan het eind van zijn leven ernstig in de war. Toch zocht hij geen psychiatrische hulp, omdat hij zei: Wie kan mij nou helpen?

Hoofdschuddend: ‘Oh oh, de arme man… Dat kan altijd. Er is vrijwel geen collega aan wie ik niet iets zou kunnen hebben. En het zijn ook beslist geen subtiele dingen die ik bij mezelf over het hoofd zie. Het zijn op bijzaken lijkende dingen die in werkelijkheid hoofdzaken zijn.’ Als voorbeeld noemt hij die droom die hij laatst had. Echt een afschuwelijke nachtmerrie. Ze hadden nú weer zoiets vreemds bedacht: als mensen doodgingen, gooiden ze ze gewoon op straat. Hij zag ze zo liggen. Her en der verspreid. ‘Het was kort na de dood van Gert Jan Dröge. In mijn droom zat ik de hele dag naar het nieuws te kijken om te weten of dat inmiddels ook met hem gebeurd was. Ik vertelde het ’s morgens aan mijn vrouw, en zei: waar zou zoiets idioots nou vandaan komen? Zij zei: “ja, maar dat is natuurlijk het kamp. Al die mensen dood op straat”. Ik wilde nog zeggen: wat een onzin, maar ik begon direct te huilen. Ze had raak geschoten.’ Nu Tas erover vertelt, staan zijn ogen opnieuw vol tranen. Wat hem precies raakte? ‘Die béélden, de beelden die ik zag’, zegt hij zacht.

Bijna verbazingwekkend dat iemand die zo in die metaforen over de oorlog thuis is als u dat niet zelf kon plaatsen.
‘Voor mij is dat helemaal niet vreemd. Dit is een duidelijk voorbeeld van hoe je zelf essentiële elementen over het hoofd ziet. Duidelijk een afweermechanisme. Freud noemde dat verschiebung, verschuiving van hoofdzaken naar bijzaken. Dat is misschien wel het belangrijkste gevaar: hoofdzaken over het hoofd zien en bijzaken opblazen.’

Freud is in uw vak inmiddels echt uit. Hij is een museumstuk geworden.
Glimlachend: ‘Ach, dat heb ik al een paar keer meegemaakt. Dan is-ie weer in en dan weer een tijdje uit. Er wordt enorm veel onzin over Freud beweerd. Een tijd geleden nam Gerrit Komrij de psychoanalyse grondig de maat. Allemaal flauwekul, vond hij. Nou, ik ben gaarne bereid het boek op te eten dat Komrij van Freud gelezen zou hebben. Freud is de grondlegger van het vak, van de analyse. Allerlei vanzelfsprekendheden die je in allerhande therapieën tegenkomt zijn rechtstreeks uit de analyse afkomstig. We weten door Freud dat hoofd- en bijzaken zich niet direct laten kennen. Daarom kan in eerste instantie alles hoofdzaak zijn.’

De hedendaagse psychiatrie leunt liever op farmaceutische middelen dan op langdurige therapieën.
‘Leúnen? De psychiatrie is door de farmaceutische industrie gegijzeld. Die industrie sponsort zelfs leerstoelen. De psychiatrievereniging geeft officiële richtlijnen uit. Belangrijk natuurlijk. Maar er staan alleen maar geneesmiddelen op. De meest voor de hand liggende emotionele zaken worden geheel en al verwaarloosd.’

Is dat een geldkwestie?
‘Dat speelt ongetwijfeld een rol. Het verraadt vooral de invloed van de farmaceutische industrie. Professor Flip Treffers (hoogleraar kinder- en jeugdpsychiatrie) heeft de Vereniging voor Psychiatrie onlangs gekarakteriseerd als een vereniging van artsenbezoekers. Daar ben ik het zeer mee eens. De Vereniging heeft daarop slechts gereageerd door beledigd te zijn.’

Bedoelt u dat uw vak daardoor aan gewicht heeft verloren?
Hij zwijgt, zegt dan mismoedig: ‘Weet u, ik betwijfel of het nog wel mijn vak is. Of ik nog wel psychiater ben. Ik zie hoe het vak wordt uitgehold. Dat stemt mij droevig.’

Is het dan verkeerd om naar medicamenten te grijpen?
‘Er zijn situaties waarbij medicijnen onontbeerlijk zijn. Bijvoorbeeld in geval van psychotisch wantrouwen, bij hallucinaties of wanen. Dan gebruik je medicijnen om ze te kalmeren en te corrigeren. Maar bij persoonlijke problemen kun je echt veel beter het gesprek aangaan. Maar dat wordt blijkbaar steeds minder gangbaar. Het vak neemt een gang die ik heel erg betreur. Ik moet formulieren invullen met coderingen die ik normaal nooit gebruik. Ik moet patiënten rubriceren. Daar ben ik eindeloos mee bezig. Die tijd zou ik veel liever aan de patiënt besteden. Het is nergens goed voor. Er wordt een bureaucratische aanslag op het vak gepleegd waardoor het bijna stikt. Er zijn honderden collega’s die ermee stoppen omdat ze er op deze manier niet meer in geloven. De enigen die ervan profiteren zijn de verzekeringsmaatschappijen. Ik zie mijn vak als een sneeuwbal op de kachel wegsmelten. Als ik jonger en energieker zou zijn zou ik me er fel tegen verzetten. Nu zie ik het aan met machteloze verontwaardiging.’

Is het tij te keren?
‘Misschien. Een van de inzichten die moeten doorbreken is dat veel antidepressiva niet werken. Ze zijn een hype.’

Schrijft u zelf bijvoorbeeld Prozac voor?
‘Soms. Als iemand het gevoel heeft dat hij er steun aan heeft, waarom zou je dat dan afnemen? Bovendien: als ik het niet doe, schrijft de huisarts het voor. De werking van Prozac wordt de laatste tijd steeds meer betwijfeld. Als het al werkt, dan waarschijnlijk eerder tegen agressie dan tegen depressie.’

Louis Tas werd in 1920 in Amsterdam geboren in een joods gezin met twee kinderen. Zijn vader was psychiater, zijn moeder - Frieda Herzberg - schilderes. In 1943 werden Tas en zijn ouders door de Duitsers opgepakt en via Westerbork naar Bergen Belsen getransporteerd. Ze overleefden alledrie de oorlog. Zijn zus wist vlak voor het transport te ontkomen en overleefde de oorlog door onder te duiken. In 1947 verschenen Tas’ kampmemoires in boekvorm, Dagboek uit een kamp, gepubliceerd onder het pseudoniem Loden Vogel. In 2000 verscheen een nieuwe druk, aangevuld met een beschouwing door Tas van zijn dagboek van een halve eeuw daarvoor.

Of de oorlog en zijn kampervaringen hem als psychiater een voorsprong gaven weet hij niet. ‘Het is de vraag wat je ermee opschiet. Je ziet er voornamelijk minder goed door wat léuk kan zijn aan mensen. Wat er mooi is aan flirten en minnekozen. Dat stuk heb ik gemist. Ik heb in dat kamp tijd verloren. Maar goed, als je alleen maar tijd verloren hebt, mag je bepaald niet mopperen.’

Bestaan er evident slechte mensen?
‘Dat heb ik me vaak afgevraagd. Toch ligt dat niet zo eenvoudig. Iemand als Hitler was duidelijk een gasslachtoffer uit de Eerste Wereldoorlog. Hij heeft na een gasaanval wekenlang in een hospitaal gelegen met de angst dat hij blind zou worden. In die zin was hij duidelijk een getraumatiseerde man.’

Gaat het niet wat ver dat iemand die zelf in Bergen Belsen heeft gezeten verzachtende omstandigheden aanvoert voor Adolf Hitler?
‘Ook iemand die in Bergen Belsen heeft gezeten moet naar de feiten kijken.’

Hitler was geen slecht mens?
‘Hij was een treurige opgeblazen kikker. Maar of hij een slecht mens was… Met moraliseren kom je niet ver. Hij was zeer te laken, ja. Het kwam absoluut niet te pas wat die man gedaan heeft. Maar Hitler was ook een slachtoffer. Daar kun je niet onderuit.’

Dit zal veel mensen heel wat bruggen te ver gaan.
‘Kan mij schelen wat onnozele mensen bruggen te ver gaat. Hitler en Stalin hadden allebei een dronken vader die hen sloeg. Dat heeft ze vervormd.’

Wanneer ben je dan wél een klootzak?
‘Als je totaal geen empathie kunt voelen. Iemand als Reinhard Heydrich (Duits nazi-leider, die De Beul van Praag genoemd werd) was denk ik wel echt een klootzak. Die genoot van zijn misdaden.’

Wat vond u van Ronald Plasterks voorstel om het verbod op Mein Kampf op te heffen?
‘Prima. Jammer dat hij er op terugkwam. Ik vind het krankzinnig dat er boeken verboden worden. Ik heb Mein Kampf nooit langer dan een half uur in handen gehad. Maar in dat halve uur zag ik overduidelijk de ziektegeschiedenis van een patiënt. Heel inzichtelijk en in die zin boeiend. Verbieden is vrijwel altijd idioot. Net als laatst, toen moest van een of ander Kamerlid opeens dierenporno verboden worden. Er worden in Amsterdam duizenden meisjes door vrouwenhandel gedwongen om in de prostitutie te werken. En toch vindt zo iemand het urgenter om zich met een verbod op dierenporno bezig te houden. Wat voor prioriteiten heeft zo’n man? Bovendien: wát nou verbieden? Onderzoek het eerst ‘ns behoorlijk. Dat is het treurige: bijna alle vrijheden die in de jaren zestig en zeventig zijn verworven worden weer aangetast.’

Wilders wil zelfs de Koran verbieden.
‘Laat hij dan eerst ‘ns het oude testament doorlezen. Wij joden hebben de jihad uitgevonden. Die behoefte aan verbieden komt voort uit een kinderlijke zucht naar macht: “ik heb de macht om iemand iets te ontzeggen. En ook nog ‘ns iets heel cruciaals. Dan voelt hij het tenminste”.’

U schreef in het nawoord van Dagboek uit een kamp dat u als overlevende “de geesten bloed” wilde geven door het op te schrijven. Spoken die geesten nog?
‘Te weinig. Ik zou ze me meer willen herinneren. Daar hebben ze recht op.’ Hij zwijgt, zeker een halve minuut en lijkt dan z’n woorden weer te willen ontkrachten. ‘Wat heeft een dode er eigenlijk aan als je aan hem denkt? U mag het zeggen.’ En toch voelt hij het als een verplichting ze niet te vergeten. ‘Het volkomen uitwissen van al die mensen die ooit bestaan hebben is heel verkeerd.’ Hij had het nawoord van zijn Dagboek aanvankelijk in het Engels geschreven. ‘Maar in het Engels werkte het niet. Ik moest het gewoon in het Nederlands opschrijven. En toen kwamen plotseling de emoties. Omdat het opeens heel dichtbij kwam.’ De oorlog is nog altijd een ijkpunt voor hem, beaamt Tas.’Ik heb nooit een andere hongersnood meegemaakt. Dit is de enige die ik ken.’ Dat betekent niet dat zijn tijd in het kamp allesbepalend is geweest voor zijn verdere bestaan. ‘Ik denk dat vader worden nog veel intenser was (Tas heeft zeven kinderen uit twee huwelijken. De oudste zoon is zestig, de jongste - een tweeling - is twintig.) Opeens word je bezorgd om iemand speciaal. Ik leerde enorm veel waar ik in mijn vak iets aan had. Je denkt iets te weten over hoe jaloezie in elkaar zit. Als je ziet hoe kinderen jaloers zijn, dan neemt je tolerantie daarvoor plotseling enorm toe. Dan krijgt het iets amusants. Het rare is dat je als vader veel minder een kindervriend wordt. Andere kinderen worden concurrenten. Ik ging ooit met één van mijn dochters naar een balletuitvoering; ik zag één sierlijk danseresje en tien puddingbroodjes.’

Zien patiënten u ook als vader?
‘Dat hoop ik niet. Dat zou namelijk heel verkeerd zijn. Ik ben hun vader niet, maar hun therapeut. Die is vervangbaar’

U wordt wel een anker voor ze.
‘Dat zou volkomen karikaturaal zijn.’

Ischa Meijer heeft vaak verteld hoe belangrijk u voor hem was.
‘Hij kan zoveel zeggen.’

Zag u iets van de therapie terug in zijn werk?
‘Ik heb heel goede redenen om op dit soort vragen niet in te gaan. Discretie is in dit werk essentieel.’ Hoe moeilijk het ook is om discreet te zijn. Want roddelen, zegt Tas, is een van de leukste dingen die er zijn. ‘Zonder roddelen zouden we nooit de lange winters van de ijstijd zijn doorgekomen.’ Maar dat betekent niet dat hij ooit met anderen over zijn patiënten zal praten. Zelfs met zijn eigen vader, die ook psychiater was, besprak Tas om die reden zelden patiënten. ‘Ik heb ook eigenlijk geen idee hoe hij werkte. Ik denk dat hij voor die tijd wel een goede psychiater was. Hij besteedde in elk geval veel tijd aan zijn patiënten.’ Zijn ouders zijn al heel lang dood. En toch denkt hij nog regelmatig aan ze. ‘Ik vraag me nog geregeld af wat ze ergens van gevonden zouden hebben.’

Het is een rare gedachte dat hij de enige is die nog over is van het gezin (zijn zus overleed een paar jaar terug aan kanker.) ‘Gek, ik ken bijna niemand meer uit die tijd. Dat is een eenzaam gevoel. Ik heb natuurlijk mijn vrouw en mijn kinderen. Maar je eigen tijd verdwijnt. Waar is Simon Carmiggelt gebleven, en Annie Schmidt? Je wordt de laatste ooggetuige, een man die zijn leven achter de rug heeft.’

Wat heeft het vak u gebracht?
‘Kleine stukjes inzicht in “hoe we zijn”. Ik heb door mijn vak bijvoorbeeld ontdekt dat ik jaloers ben. Jaloers op mensen die meer presteren, of bijzondere dingen bedenken. Mijn vrouw zei laatst: “ik weet wel waarom jij niet van voetbal houdt. Omdat het jonge, sterke mannen zijn die heel veel geld verdienen. Daar ben jij jaloers op”.’

Was dat goed gezien?
‘Dat was niet goed gezien, maar ik was wel jaloers dat ze dat bedacht had.’

‘Ouder worden heeft een groot nadeel: ik zie te weinig bewonderenswaardige mensen meer. Terwijl ik het zo leuk vind om te kunnen bewonderen. Dat betekent niet dat die mensen er niet meer zijn. Ze moéten er zijn; ook vandaag leven er Einsteins en Freuds. Alleen zie ik ze niet meer. Het ligt aan mijn blik. Die is helaas doffer geworden. Al zijn er nog wel steeds ontzettend mooie vrouwen.’

Maar een man van 86 denkt bij een vrouw van 86 vast niet: wat een lekker wijf.
‘Dat kan, mits je die vrouw vroeger ook al begeerd hebt. Dan is het een soort geconserveerde begeerte.’

Wat laat je na als psychiater?
‘Ik heb ooit Magie en emotie van Sartre vertaald en ingeleid. Maar verder heb ik geen boekenplanken vol geschreven. Wat ik nalaat zit in al die mensen die misschien iets aan me gehad hebben, en in een paar leerlingen. Daarnaast zit je in je kinderen. Dat is een geruststellende gedachte.’ Maar dat maakt zijn angst voor het einde er niet minder op. ‘Ik ben slecht op het sterven voorbereid, ben er echt bang voor. Ik begrijp heel goed dat Jezus daar een goudmijn mee heeft aangeboord. “Ik heb de dood overwonnen. Hoe? Ja, dat zeg ik niet. Geloof nou maar gewoon in mij dan komt het goed”. Dat geeft mensen in die laatste momenten misschien wat zekerheid. Maar mij blijft weer bespaard dat ik in die laatste seconde moet denken: “verdomme… toch gefopt!”.’

Door Coen Verbraak / 18 april 2011 /

Geen opmerkingen:

Een reactie posten